03 november 2023

Descartes over emoties

De volgende tekst is mijn boekbespreking die op 4 december 2008 gepubliceerd is in Nieuw Archief voor Wiskunde

Boekbespreking Descartes: De passies van de ziel

Descartes over emoties

Niet alleen Spinoza schreef in logische termen over onderwerpen die het innerlijke leven betreffen. Ook Descartes deed dit in 1647, in zijn boek ‘Les passions de l’âme’. Theo Verbeek heeft het vertaald. Cees Andriesse, emeritus hoogleraar natuurkunde, historicus, en auteur van onder andere de biografie ‘Titan kan niet slapen’ van Christiaan Huygens geeft zijn commentaar. Dit laatste boek van René Descartes verscheen in 1649 zowel in Amsterdam als Parijs en in 1650 nog eens in Amsterdam met de titel ‘Passiones animae’.

Velen zullen weten dat René Descartes (1596–1650) de analytische meetkunde ontdekt heeft — los van Pierre de Fermat, die deze coördinatenmeetkunde met haar symbolische algebra bijna op hetzelfde ogenblik ontdekte — en dat hij, in directe samenhang met deze wiskunde, een methode gepropageerd heeft waarmee de wereld onderzocht zou moeten worden — een ‘logische’ methode die door haar eis van duidelijkheid en distinctie van de begrippen veel heeft bijgedragen aan de wetenschappelijke revolutie van de zeventiende eeuw. Maar het zullen er vast niet veel zijn die weten dat hij op die manier niet alleen de wereld onderzocht heeft, maar ook geesten die er niet in thuis leken te horen, namelijk de emoties. Toch geldt zijn Passions de l’âme, een boek uit 1649, dat tot diep in de achttiende eeuw bestudeerd werd, nog steeds als het begin van de wetenschappelijke emotiepsychologie [1]. Descartes als psycholoog ... Voor een beter inzicht in de soms ook duistere ‘logica’ van deze man met het veelzeggende motto bene vixit, bene qui latuit (goed leeft hij die goed verborgen heeft), is het toe te juichen dat Theo Verbeek dit werk over de emoties met een vertaling en uitgebreid commentaar opnieuw onder onze aandacht heeft gebracht.

Het nieuwe woord emotie
Waarom heb ik het over emoties, en niet over passies, zoals Verbeek passions vertaalt? Ik doe dat omdat de Van Dale aan ‘passie’ vijf betekenissen toekent en aan ‘emotie’ in wezen maar één: (plotselinge) ontroering of gemoedsbeweging. En ik doe het omdat Descartes zelf met dit woord voor de dag gekomen is. Nico Frijda zegt in een recent interview [2]: ‘In 1632 is het woord ‘emotie’ bedacht, als een alternatief voor ‘passie’, als de onderstreping van het feit dat passies zoveel wanorde bij mensen teweegbrengen. Want het woord emotie komt van het oude Franse woord voor oproer, émeute. Het was Descartes die het prachtig vond om dat als beeld te gebruiken voor al die beroering die in het lichaam werd aangericht door de passies.’ Hij was de eerste die geprobeerd heeft de manier waarop zo’n beroering zich uitte — de ene beroering was de andere niet! — in verband te brengen met een specifiek mechanisme ergens binnen in het lichaam.
     Welnu, werd het hart niet van oudsher gezien als de zetel der gevoelens, en wordt een sterke emotie zoals de begeerte niet nog steeds een ‘hartstocht’ genoemd? Dat Descartes in eerste instantie aan mechanismes in het hart dacht hoeft ons dus niet te verbazen. In 1632 had hij De motu cordis gelezen, het boek van William Harvey over de ontdekking van de hartslag en de bloedsomloop, en had hij, zeker mede onder invloed van Isaac Beeckman — de Dordtse rector die ook tot de conclusie was gekomen dat het hart door drukopbouw en voortstuwing (dus mechanisch) op het bloed inwerkte [3] — een mechanistisch wereldbeeld ontwikkeld waar hij vijf jaar later over publiceren zou in zijn bekende Discours de la méthode. In het overigens vrij uitgebreide en erudiete commentaar van Verbeek heb ik een verwijzing naar de rol van Beeckman gemist, terwijl een volgeling, de Utrechtse medicus Henricus Regius, wél genoemd wordt (p 70). Laat ik, voor de goede orde, de inhoud van het boek van Verbeek nu eerst even beschrijven.

Korte beschrijving van het boek
Descartes’ De passies van de ziel telt 232 pagina’s, waarvan 71% (van p 63 t/m p 228) bestemd is voor Verbeeks vertaling van de 212 paragrafen van Passions de l’âme (PA), die op haar beurt echter weer voor circa 30% bestaat uit 111 noten met kruisverwijzingen en historische uitleg die Verbeek heeft toegevoegd, zodat de helft van het boek uit toelichtingen bestaat. Verbeek kennende, durf ik zeggen dat de vertaling voortreffelijk is — ik heb geen behoefte gevoeld haar met het origineel te vergelijken, en iedereen die de vloeiende zinnen leest, ziet het statige zeventiende eeuwse Frans als het ware voor zich. Ook de toelichting is, op nog een paar puntjes van kritiek na (waar ik op terugkom), voortreffelijk. Ze bestaat uit een inleidend stuk over de ontstaansgeschiedenis van het boek (pp 9– 14) en een analyse van de inhoud (pp 15–29), die duidelijk maakt waarom het hier echt om nieuwe inzichten gaat: ‘Passies — zo concludeert Descartes in paragraaf 26 — zijn de gewaarwording van een uitzonderlijke toestand van het lichaam, en hebben als object iets dat door ons gekend of waargenomen wordt’ (p. 18), wat naadloos aansluit bij de moderne visie dat ze ‘cognities tot emotionele (boosmakende, vreeswekkende enz.) cognities maken’. [4] Voordien zag men ze vooral als ziekmakende of zelfs dodelijke animale geesten, die alleen bestreden konden worden als men het hoofd koel hield. Aan het eigenlijke boek gaan nog brieven vooraf (pp 31–62), van en aan een Parijse vriend die gevraagd was de uitgave van het boek te verzorgen en er een voorwoord bij te schrijven over het verband met zijn eerdere boeken.

Het hart onder invloed van emoties
Aan welke mechanismes in het hart dacht Descartes? Niet aan variaties in de druk op het bloed als gevolg van samentrekkingen van het hart — wat Harvey en Beeckman in feite al bewezen hadden — nee, hij dacht aan variaties in een ‘vuur zonder licht’ dat in het hart brandt en ‘het beginsel van alle bewegingen in en van het lichaam is’ (paragraaf 8). Voor hem moesten variaties in druk en in warmte hetzelfde effect hebben, want als het bloed in de hartholten verwarmd wordt ‘zet het zich uit, zodat het niet genoeg ruimte meer heeft en zich met grote kracht [uit de holten vandaan] een weg baant naar [de aders]’ (paragraaf 9). Hij zag het hart dus als een warmtemachientje zoals in het begin van de zeventiende eeuw links en rechts gedemonstreerd werd [5]. Maar los van de vraag wat die warmte veroorzaakte — Descartes zou aan fermentatie van het bloed gedacht hebben (noot 13, p. 73) en een student merkt dan op dat zo’n chemische reactie dus in stootjes van hooguit een seconde aan en uit zou moeten gaan — lag er de vraag hoe ze specifiek kon zijn voor een emotie.
     Wat was eigenlijk anders in de hartbeweging bij zo tegengestelde emoties als vreugde (joie) en droefheid (tristesse)? Een essentiële vraag voor een filosoof die duidelijke en goed onderscheiden (distinct) begrippen wenste te gebruiken. Welnu, bij vreugde zou die beweging gelijkmatig en snel zijn, met daarbij een aangename warmte (paragraaf 99), en bij droefheid zwak en traag, zonder veel warmte — het hart zou dan als ijs aanvoelen (paragraaf 100). Dacht hij niet alleen aan verschillen in frequentie (snel ↔ traag) maar ook aan die in intensiteit (sterk ↔ zwak)? Even lijkt het erop, want bij liefde (amour), een hevige vorm van vreugde, noemt hij de beweging weer snel en tegelijk ook ‘krachtiger’ (paragraaf 97) dan bij vreugde, maar bij haat (haine), die als een hevige vorm van droefenis gezien zou kunnen worden, blijkt de intensiteit toch niet groter te zijn. Hij noemt deze beweging tenminste nog steeds zwak en ‘vaak ook sneller’ (paragraaf 98), waarmee ze nauwelijks te onderscheiden is van die bij vreugde. En nog zoiets: Bij een vijfde primaire emotie, de begeerte (désir), zou de beweging bijzonder heftig zijn, ‘meer dan bij enige andere passie’ (paragraaf 101), maar de combinatie (snel en erg sterk) maakt dat ze nauwelijks te onderscheiden is van de combinatie (snel en sterk) van de liefde. Descartes maakte het zich moeilijk door nog een zesde primaire emotie in te voeren, de verwondering (admiration), die iets intellectueels is en, zoals hijzelf inzag, niets aan de beweging van het hart verandert (paragraaf 71). Overigens noemde hij ook bijna vijftig secundaire (samengestelde) emoties.

Spinoza
Nu weet ik wel dat het niet aangaat de ideeënwereld uit de zeventiende eeuw met die van nu te confronteren, maar hoe is een mechanistische theorie serieus te nemen, die, zoals deze, door geen enkele meting ondersteund wordt? Als we lezen over de frequentie en de intensiteit van de hartslag, dan worden we geacht te vergeten dat de hartslag alleen maar sneller wordt als we ons inspannen, en dat elke slag ongeveer evenveel bloed wegpompt. Verbeek heeft er echter op gewezen dat ook de Cartesiaanse medici in de zeventiende eeuw al inzagen dat metingen nodig waren om de intuïties van Descartes te bewijzen — wat tot debatten tussen iatrochemici en iatrofysici geleid heeft [6]. Verder worden we geacht niet te weten dat van Descartes’ primaire emoties alleen maar de vreugde, droefheid en begeerte op de lijst staan van prototypische (aan actietendenzen gelieerde) emoties die nu onderscheiden worden (waaronder de angst, vrees, schrik, walging, woede) [7]. Maar Verbeek had er ons toch wel op kunnen wijzen dat het drietal vreugde-droefheid-begeerte het enige is dat Baruch de Spinoza in zijn bekende Ethica als primair erkent [8]. Spinoza, deze jongere tijdgenoot die dit in 1665 (?) schreef maar pas in 1677, na zijn dood, liet publiceren, vond dat liefde en haat de vormen zijn die vreugde en droefheid aannemen als ze, zoals hij zegt, vergezeld gaan van het idee van een externe oorzaak. Voor hem was de verwondering ook geen emotie.
     De naam van Spinoza mis ik met name als het paradoxale in Passions de l’âme aan de orde komt. Voor Descartes, die dacht dat mensen dankzij hun geest in vrijheid over hun bewegingen (dus hun gedrag) beslissen, moeten onvrijwillige animale bewegingen die door emoties worden ingegeven een probleem geweest zijn. Het pijn-haat-model dat Verbeek ons voorlegt (pp 20–25) om duidelijk te maken hoe hij denkt dat onvrije bewegingen met vrije kunnen samengaan, maakt echter helemaal niets duidelijk, of het moest zijn ’s mans ‘logica’: Omdat de mens ook een ziel heeft zou hij alleen maar tot op zekere hoogte vrij zijn om te denken (paragraaf 50). Voor Spinoza is dit voldoende om het hele argument af te wijzen: [9] ‘Voorzover ik weet heeft nog niemand vastgesteld wat de aard en de macht van de emoties is, en ook niet wat de geest kan doen om ze in toom te houden. Natuurlijk weet ik dat de beroemde Descartes [net zoals ik] geloofde dat de geest absolute macht over zijn bewegingen heeft, maar ook hij heeft weer geprobeerd de emoties uit hun oorzaken af te leiden, zodat hij er meteen bij moest bewijzen dat de geest ze [toch] in zijn macht heeft. Volgens mij heeft hij er alleen maar zijn slimheid mee bewezen.’

De mechanistische visie op het lichaam
Wat zegt Descartes over de oorzaken van de (deels emotionele) hartbeweging? In zijn mechanistische denkwereld kunnen het natuurlijk geen enzymreacties zijn, maar zijn het stootjes van fijne deeltjes die door de bloedvaten en de zenuwdraden stromen, en tegelijk ook de lever, de maag, de milt, de nieren etc. in werking zetten. De impuls van deze deeltjes dacht hij zich afkomstig uit de ziel (l’âme, anima), die midden in hersenen zou moeten zitten omdat ze alleen daar ‘aandeel heeft aan alle indrukken’ (paragraaf 34). Dus lokaliseerde hij haar in de epifyse, een klier die er precies midden in zit, zodat de ‘gewaarwordingen van dingen buiten onszelf’ (paragraaf 23) precies kon samenvallen met de bron van de stootjes. Descartes’ ontdekking van het visuele systeem van de hersenen en, daarop gebaseerd, zijn notie van een sensus communis (de gemeenschappelijke waarneming, of geïntegreerde gewaarwording), worden tegenwoordig hoger aangeslagen dan zijn ideeën over de motorische reacties [10]. Omdat visuele indrukken voor emoties zo belangrijk zijn, had Verbeek Descartes’ boek over die ontdekking en de menselijke fysiologie in algemene zin (L’homme, geschreven in 1632) eigenlijk even moeten noemen, al is het pas na zijn dood, in 1662, gepubliceerd. Nu is het wat ongelukkig, ofschoon niet onjuist, dat hij alleen maar zegt dat De passies van de ziel voor veel mensen de eerste gelegenheid waren om kennis te maken met een mechanistische theorie van het lichaam (p 17).
     De onmiskenbare historische betekenis van dit laatste boek van Descartes zal daarom gezocht moeten worden in de plastisch beschreven en als ‘logisch’ voorgestelde menselijke fysiologie, waarin de mens geboren wordt als een machine. De ‘logica’ heeft echter haar beperkingen en is ook niet op wiskundige wijze (more geometrico) aangetoond, zoals Spinoza gedaan heeft met de definities, stellingen en bewijzen in zijn Ethica. Dit zal de lezers van dit blad teleurstellen. Ik geef een typisch voorbeeld (uit paragraaf 42):
     “Als de ziel de wil heeft zich iets te herinneren, dan zorgt die wil ervoor dat de klier zich in allerlei verschillende richtingen buigt, waardoor ook de geesten zich naar allerlei plaatsen in de hersenen bewegen, totdat ze op de plek komen waar zich de sporen bevinden die zijn achtergelaten door datgene wat men [zij?] zich wilde herinneren.”

Subtiele schoonheid
Aan duidelijkheid en distinctie van de begrippen laat dit veel te wensen over, maar kennelijk hebben vele generaties er nog hun voordeel mee gedaan — in tegenstelling tot de duidelijkheid en distinctie in Descartes’ Principia philosophiae uit 1644, waarvan al binnen een generatie, ja eigenlijk al meteen, werd vastgesteld dat zijn botsingsregels praktisch allemaal fout waren en dat zijn regel van het impulsbehoud niet eenduidig was [11]. In deze twee laatste werken zien we Descartes’ hopeloze ambitie om ook de meest complexe natuurverschijnselen met een enkel slecht begrepen mechanisme te verklaren. Voor liefhebbers der exactheid valt er in de Passions de l’âme echter nog veel te genieten, want de redeneertrant van de filosoof Descartes is subtiel. Laat ik ook daar een voorbeeld van geven (paragraaf 209), opnieuw in de vertaling van de filosoof Verbeek:
     “Spijt is [eveneens] een soort droefheid en wel één van een bijzondere bitterheid, aangezien ze [namelijk?] altijd verbonden is met wanhoop en met de herinnering aan het genoegen dat ons het genot van iets gegeven heeft. Spijt richt zich immers altijd op een goed dat we ooit genoten, maar dat nu zo definitief voorbij is dat we geen enkele hoop meer kunnen hebben om het te hervinden op het tijdstip en op de manier die we ons in spijt herinneren.”

Theo Verbeek (vertaler en commentator), Descartes: De passies van de ziel (Groningen, Historische Uitgeverij, 2008).

Referenties

  1. Nico Frijda, De Emoties, Amsterdam, Bert Bakker, 1988, p 193.
  2. NRC Handelsblad, katern Wetenschap & Onderwijs 14/15 juli 2007.
  3. Frank Huisman, in: Klaas van Berkel & al., History of Science in the Netherlands, Leiden, Brill, 1999, p 253.
  4. Frijda (zie referentie 1) p 193.
  5. Jacques Payen, in: René Taton & al., Huygens et la France, Vrin, Paris, 1982, pp. 198–199.
  6. Theo Verbeek, in: Allan Charles Kors & al., Encyclopedia of the Enlightenment, Oxford, 2003, p. 203.
  7. Frijda (zie referentie 1) p 101.
  8. Edwin Curley, Collected Works of Spinoza, Princeton, 1985, p 532.
  9. Curley (zie referentie 8), 1 pp 491–492.
  10. Erhard Oeser, Geschichte der Hirnforschung, Wissenschaftliche Buchgesellschaft, Darmstadt, 2002, p 52.
  11. Julian B. Barbour, Absolute or Relative Motion?, Cambridge, 1989, pp. 457–461.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Giftige straling

‘Zou iemand op het idee gekomen zijn de natuur te bestuderen als het niet bekend zou zijn dat sommige mensen zich daar mee bezig houden? Na...