03 januari 2024

Alsnog een portret voor Heinsius

[Feestrede van Wijnand Mijnhardt, gehouden op 21 september 2011, in het stadhuis van Utrecht]

Dames en Heren,

Wanneer de organisatoren van die opmerkelijke en altijd weer verrassende organisatie genaamd de Vrede van Utrecht de moeite hadden genomen me te vragen naar de titel van mijn feestrede voor Cees Andriesse vandaag, dan was het antwoord geweest: Who the Hell is Heinsius, of in rond Nederlands, maar met geleende woorden, waarom Alsnog een portret voor Heinsius? Dat maar weinigen van Antonie Heinsius hebben gehoord is onloochenbaar. Johan de Witt en misschien zelfs Johan van Oldenbarneveldt kennen we doorgaans wel, al was het maar omdat ze zo aantrekkelijk gruwelijk aan hun eind zijn gekomen en dat spectaculaire beeld is bij de meesten van ons wel blijven hangen. Van Heinsius kunnen we in dit opzicht alleen maar zeggen dat hij de respectabele leeftijd van bijna 80 jaar bereikte. Toch is de periode van Heinsius - de periode 1670-1715 - het meest cruciale tijdvak uit de Nederlandse geschiedenis na de Opstand tegen Spanje. En wanneer we een Europees perspectief hanteren, is de periode van Heinsius zelfs de belangrijkste. Het is de enige periode waarin de Nederlandse Republiek twee markante bijdragen leverde aan de voortgang van Europa.

Van 1672-1715 was de Republiek de ziel van het verzet tegen de aspiraties van Lodewijk XIV die naar een “monarchie universelle” streefde, een heerschappij over een wereld waarin de zon nooit meer onder zou gaan, een predicaat waarmee voordien alleen de Habsburgse keizer Karel V zich had weten te tooien. Met een wisselend stel bondgenoten wist de Republiek Europa te behoeden voor een politiek systeem waarin absolutisme, godsdienstdwang en bigotterie het leven van alledag zouden hebben bepaald. Het aantal en de kwaliteit van de bondgenoten mocht dan fluctueren maar in die halve eeuw was er maar één stabiele kern in dat bolwerk tegen Frankrijk en de ziel van dat bolwerk was de raadpensionaris van Holland, Antonie Heinsius, op zijn beurt weer de steunpilaar van de militaire en politieke architect van die alliantie Willem III, de stadhouder-koning van Engeland.

Die decennia aanhoudende zware strijd tegen de dreiging van een Franse wereldheerschappij en de aanwezigheid van een uiterst actieve internationale vooral Franstalige pers op Nederlandse bodem eiste echter een buitengewoon zware tol. Ze forceerde de Nederlandse intellectuele elite in een spagaat: aan de ene kant participeerde die met graagte in de kosmopolitische debatten die in de Franstalige wereld van geleerdheid en letterkunde van toen werden gevoerd, aan de andere zag een groeiende groep de Franse pers als een Trojaans paard dat slechts de culturele voorpost kon betekenen van een uiteindelijk politieke onderwerping. Het resultaat van hun bezorgdheid was een verdediging van Nederlandse taal en cultuur en een eerste systematische verwoording van haar eigenheid. Verfransing en daarmee een sluipende aristocratisering zagen ze als een ernstige bedreiging van de Hollandse republikeinse moraal en als een aantasting van de zo broodnodige gevechtskracht.

Sluitstuk van de ontwikkeling was het ontstaan vanaf de jaren ’30 van de achttiende eeuw van een Nederlandstalige culturele communicatiegemeenschap die als levensvatbaar alternatief voor de kosmopolitische, in casu Franse, République des Lettres moest gaan fungeren. Die nieuwe communicatiegemeenschap in de landstaal was een geweldige stap voorwaarts in het proces van culturele natievorming dat zich overal in Europa in deze periode voltrok. Voor Nederland betekende dit proces echter een dubbele handicap. Ze bleek verantwoordelijk voor een dramatische “closing of the Dutch mind” en een linguïstisch isolement kwam hier nog bovenop. Om hun thuismarkt te plezieren moesten Nederlandse geleerden en intellectuelen immers hun waren op de Europese markt voortaan aanprijzen in een taal die niemand verstond.

Die functie van redder van de Europese vrijheid was niet de enige bijdrage van de Republiek. Ze sloot perfect aan bij een andere, meer intellectuele rol. In de zeventiende eeuw was de Republiek al een centrale speler op de Europese intellectuele markt. Ze vormde het centrum van een wereldomspannend handelsnetwerk dat informatie over de meest uiteenlopende onderwerpen en artefacten overal vandaan wist te leveren. In Amsterdam, Rotterdam of Middelburg konden moeiteloos bestellingen voor exotische naturalia, oude handschriften of botanische specimina worden geplaatst. Expedities en handels- en diplomatieke missies naar verafgelegen nieuwe werelden werden hier uitgerust en de verslagen ervan werden hier gedrukt en besproken. De Nederlandse universiteiten waren de onbetwiste centra van de klassieke en oosterse talen en de vaak strijdige gegevens van Bijbel, klassieke teksten en gegevens uit de reisverslagen waren hier thema van geleerde debatten. Ook waren de universiteiten, in tegenstelling tot elders, brandpunt van de controverses over de nieuwe Cartesiaanse filosofie en natuurkennis.

In de periode 1670-1730 werd de Republiek op al deze gebieden onbetwist wereldleider. Dit tijdvak is de ware Gouden Eeuw van de Hollandse intellectuele geschiedenis. De vrijwel permanente staat van oorlog, de centrale rol van de Republiek in de coalitievorming tegen de Franse Zonnekoning en het Hollandse gedoogbeleid brachten een voortdurende stroom van diplomaten, spionnen en intellectuele ballingen uit heel Europa naar de Randstad. De vervolging van de Hugenoten in Frankrijk stuwde niet alleen zo’n vijftig duizend protestantse vluchtelingen naar de Republiek maar was er ook voor verantwoordelijk dat de creatieve kern van het Franse intellectuele leven zich naar de Hollandse steden verplaatste. De Randstad werd daarmee het onbetwiste centrum van de kosmopolitische Republiek der Letteren en het brandpunt van de Europese kennissamenleving. Intellectuelen uit geheel Europa kwamen hier voor kortere of langere tijd bijeen in informele gezelschappen en onderwierpen alle mogelijke contemporaine kernproblemen op het gebied van politiek, religie en geleerdheid aan een kritisch onderzoek. Het nieuwe verbindende medium tussen deze intellectuelen, hun uitgevers en het publiek was het tijdschrift dat literair nieuws, boekbesprekingen en, niet te vergeten, geleerde achterklap in circulatie bracht. Zo overheersend was de rol van de Republiek dat Georgio Leti in 1700 in een analyse van het Europese kennissysteem moest vaststellen dat: “Holland alleen bestraalt en verrijkt gansch Europa, met het werk der drukkerijen en boekhandel”. Hier, in deze moderne informatie-maatschappij, gevoed door spionnen, diplomaten, en intellectuele ballingen….. hier en niet in het Frankrijk van de Zonnekoning, kwam de Europese Verlichting tot stand.

Waarom kennen wij deze Heinsius en zijn tijdperk dan zo slecht. Waarom ontbreekt er van deze imposante schrijver van meer dan 24 duizend brieven, van deze gigant in het diplomatieke verkeer zonder wie we geen Europese vrijheid en geen Europese Verlichting zouden hebben gekend, waarom ontbreekt er van deze intellectuele reus een biografie en moeten we het doen met een onbeduidend opstelletje in een bundel getiteld “Onbekende raadpensionarissen”. Het antwoord ligt in de dynamiek van de naar binnen gekeerde vaderlandse geschiedschrijving van de voorbije eeuwen. De oorlogen tegen Frankrijk brachten de Republiek aan de rand van de financiële afgrond. De zware rentelasten zouden de manoeuvreerruimte voor de toekomst op het internationale toneel ernstig beperken. Ze bracht, zoals we zojuist schetsten, eveneens een periode van het sluiten van de luiken naar de buitenwereld op gang en toen een halve eeuw later ook nog eens economische problemen de Republiek begonnen te teisteren, nam de obsessieve verheerlijking van het glorieuze vaderlandse verleden een aanvang. De periode van Heinsius werd vervolgens verantwoordelijk gemaakt voor het einde van die Gouden Eeuw. Dat die bloei, ook in de ogen van de tijdgenoot ten enenmale artificieel was geweest, bleek van geen belang. De Gouden Eeuw is de Nederlandse natie tot de dag van vandaag blijven beheksen als een onwrikbare norm.

En hier ligt de grote betekenis van het nieuwe boek van Cees Andriesse. Het is het eerste boeklange portret van deze vaderlandse held in een cruciale fase van de Nederlandse en Europese geschiedenis. Maar dat is lang niet de enige verdienste. Het is ook een fascinerend en meeslepend boek. In “Alsnog een portret voor Heinsius. Geschiedenis van de Vrede van Utrecht” maakt Cees Andriesse ons deelgenoot van zijn drievoudige worsteling met de onbekende Heinsius. Allereerst is daar de worsteling met de stof. Heinsius heeft een gigantisch aantal brieven nagelaten. De bezorger Guus Veenendaal heeft er lange jaren aan moeten werken om die in 19 delen gepubliceerd te krijgen. Hoe geef je zo’n leven vorm als je je niet zoals de biografen van Oldenbarneveldt of Johan de Witt wilt verliezen in duizenden bladzijdes. De vorm die Andriesse kiest is origineel. Het verhaal wordt verteld door de overspannen leraar Ernst van Straaten, die zich zijn leven lang al verraden voelt en gefascineerd raakt door de persoon van Heinsius. Alsnog een portret voor Heinsius is ook geen afgerond verhaal. Het zijn schetsen voor de biografie afgewisseld met episodes uit het deprimerende leven van Van Straaten zelf, een intrigerende mix die de lezer voortjaagt van de eerste tot de laatste bladzijde.

Alsnog een portret voor Heinsius kan ook gelezen worden als een worsteling met het vak van de historicus. Cees Andriesse is geen historicus en wil dit ook niet zijn. Hij is literator maar ook kerngeleerde en brengt al die vaardigheden en kundigheden mee in zijn werkwijze. Ook al is Andriesse zich zeer wel bewust van de veel grotere ruimte die de literator zich bij het beschrijven van het verleden kan veroorloven, hij wil toch ook waarachtig geschiedschrijver zijn en bereidt zich grondig voor. Fysiek contact met de wereld van zijn held Heinsius is voor hem absolute noodzaak. Hij dwaalt door de Haagse kamers en tuinen van Heinsius en bezoekt de kaden van het Hollands Diep waar zijn hoofdpersonen scheep gingen, dat alles om zijn historische verbeelding van voedsel te voorzien. Omdat Andriesse ook nog fysicus is, levert zijn worsteling met het verleden een schitterend inzicht in de spanningen tussen alfa en bèta, tussen wetenschap en mythe en tussen feit en fictie. De vakhistoricus kan nog veel van hem leren.

Alsnog een portret voor Heinsius is tenslotte ook een getuigenis van de worsteling van de auteur met zichzelf en met zijn eigen angsten en onzekerheden. Het is niet bon ton om auteurs te vereenzelvigen met hun werk en al helemaal niet om daar conclusies aan te verbinden maar Andriesse maakt het er zelf naar. Zijn kort verhaal over de tragi-komische voorvallen tussen Van Straaten en zijn uitgever en zijn editors klinkt haast autobiografisch en wanneer uw spreker van dit moment zichzelf even meent te kunnen ontwaren in Alsnog een portret voor Heinsius wanneer hij tekeer gaat tegen Habermas’ Strukturwandel der Öffentlichkeit, wordt de scheidswand tussen feit en fictie, tussen biografie en autobiografie wel heel erg dun.

Als ik het goed zie is die drievoudige worsteling niet beperkt tot het portret van Heinsius maar moeten we die thema’s als de rode draad zien in heel het biografisch oeuvre van Andriesse. Ook Titan kan niet slapen, zijn leven van Christiaan Huygens en De Opstand, zijn beschrijving van de ondergang van de Franeker hoogleraar Gadso Koopmans in de patriotten- en Franse tijd, vertonen deze kenmerken: steeds weer de originele ordening van de stof, het geraffineerd spelen met geschiedenis en literatuur en de doorkijkjes naar de ziel van Andriesse zelf.

Alsnog een portret voor Heinsius, is naar mijn smaak niet geheel toevallig de voorlopige apotheose van Cees Andriesse’s werk. Cees is een volwaardig fysicus met een grote reputatie, hij balanceert onvermoeibaar op het slappe koord tussen literatuur en geschiedenis, maar is met titels als Urania ook meeslepend novellist en tenslotte met Dutch Messengers (over de Nederlandse wetenschappelijke uitgeverij in de 20e eeuw) en met De Republiek der Kerngeleerden (over kernenergie in Nederland) net zozeer volwaardig vakhistoricus. Is Andriesse niet een van de laatste representanten van de Republiek der Letteren die in de tijd van Heinsius op Nederlands grondgebied zijn absolute hoogtepunt beleefde? Is die wereld waarin de moderne disciplines waaraan wij nu zoveel betekenis hechten nog niet bestonden en waarin men nog onbekommerd de rollen van natuurfilosoof, van historicus en van literator in één persoon kon verenigen niet Andriesse’s natuurlijke biotoop? Met Alsnog een portret voor Heinsius is Cees Andriesse eindelijk thuisgekomen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Giftige straling

‘Zou iemand op het idee gekomen zijn de natuur te bestuderen als het niet bekend zou zijn dat sommige mensen zich daar mee bezig houden? Na...